8 oktober 2018 – Tussen het mediagebruik van kinderen en ADHD-gerelateerd gedrag bestaat een relatie, maar die is statistisch klein. Dit blijkt uit een uitgebreide review van de bestaande wetenschappelijke literatuur op dit terrein, uitgevoerd door onderzoekers van het Center for research on Children, Adolescents and the Media (CcaM) van de UvA. Uit hun review komen tevens de tekortkomingen naar voren in het onderzoek tot dusver.
Zo wordt de rol van tempo (‘pacing’) in mediaprogramma’s en die van gewelddadige content nog altijd niet goed begrepen. Ook over de invloed van individuele verschillen tussen kinderen – onder meer in ontwikkeling, temperament en sociale factoren – is nog weinig bekend. De onderzoekers pleiten in het wetenschappelijke tijdschrift ‘Proceedings of the National Academy of Sciences’ (PNAS) voor een systematische reeks van empirische studies naar de relatie tussen mediagebruik en ADHD.
De diagnose ADHD werd de afgelopen decennia steeds vaker gesteld bij kinderen en adolescenten. Zorgverleners, wetenschappers en ook ouders hebben herhaaldelijk hun zorgen uitgesproken over de rol die mediagebruik zou spelen in die toename. Maar de mate waarin beeldschermgebruik en ADHD verband met elkaar houden is nog altijd een punt van discussie.
Vier decennia onderzoek
CcaM-onderzoekers Ine Beyens, Patti Valkenburg en Jessica Taylor Piotrowski wilden helder krijgen waar we nu staan qua kennis om zo het toekomstige onderzoek verder te brengen. Hiertoe deden zij een systematische review van vier decennia wetenschappelijke literatuur over de relatie tussen het mediagebruik van kinderen en adolescenten en ADHD-gerelateerd gedrag (zoals aandachtsproblemen, hyperactiviteit en impulsiviteit). De onderzoekers maakten gebruik van het Differential Susceptibility to Media effects Model (DSMM) als theoretische lens om de bestaande literatuur systematisch te organiseren, mogelijke tekortkomingen in de literatuur in kaart te brengen en richtingen aan te wijzen voor toekomstig onderzoek.
Het beschikbare bewijs in de wetenschappelijke literatuur wijst op een statistisch kleine relatie tussen mediagebruik en ADHD-gerelateerd gedrag. Het onderzoek tot dusver duidt er ook op dat individuele verschillen tussen kinderen – zoals gender of agressieve trekken – deze relatie mogelijk beïnvloeden. Op basis van hun bevindingen stellen de onderzoekers dat toekomstig onderzoek naar de effecten van mediagebruik op ADHD-gerelateerd gedrag zich moet richten op causaliteit, onderliggende mechanismen en individuele verschillen in gevoeligheid.
Oorzaak of gevolg?
‘In het onderzoek tot nu toe is nog maar weinig aandacht uitgegaan naar causaliteit in de relatie tussen mediagebruik en ADHD. Hierdoor blijft het onduidelijk of mediagebruik een oorzaak of juist een gevolg is van ADHD-gerelateerd gedrag bij kinderen, of beide’, vertelt Beyens. ‘Ook moeten we nader gaan kijken naar de rol van gewelddadige media-content en pacing (het tempo van media-content) in het ontstaan van ADHD-gerelateerd gedrag en naar associaties tussen verschillende soorten mediagebruik en executieve vaardigheden die worden gelinkt aan ADHD-gerelateerd gedrag, waaronder werkgeheugen, inhibitie en aandacht.’ Daarnaast is het volgens de onderzoekers van belang dat verder bewijs wordt vergaard voor mogelijke verschillen in gevoeligheid voor media-effecten op ADHD, door te kijken naar leeftijdsverschillen en dispositionele en sociale gevoeligheid. De ontwikkeling van een kind, zijn of haar disposities zoals het karakter en de sociale context waarin het opgroeit, zijn van invloed op het soort media (en het soort media-content) die het kind gebruikt en hoe het hierop reageert. ‘Die individuele verschillen zijn cruciaal om te kunnen bepalen wie vooral gevoelig is voor media-effecten en wie niet. Alleen met meer empirisch onderzoek wordt het mogelijk om de media-ADHD-relatie beter te begrijpen’, besluit Beyens.
Publicatiegegevens
Ine Beyens, Patti M. Valkenburg en Jessica Taylor Piotrowski: ‘Screen Media Use and ADHD-Related Behaviors: Four Decades of Research’, in: Proceedings of the National Academy of Sciences(PNAS), 1 oktober 2018. DOI: https://doi.org/10.1073/pnas.1611611114
Dit bericht is 3297 keer gelezen.