We praten makkelijker over onze buikpijn dan over onze paniekaanvallen. Bang als we zijn voor onbegrip, stigmatisering en buitengesloten worden. We zouden anders moeten gaan denken over psychische aandoeningen. En dat geldt eveneens voor onze dokters.
Nog maar drie jaar geleden stond het Malieveld, kleurrijk, vol met gebruikers, mantelzorgers en werkers uit alle gelederen van de geestelijke gezondheidzorg, om krachtig te protesteren tegen de voorgestelde eenzijdige ‘eigen bijdrage’ voor patiënten met een psychiatrische aandoening. Het kabinet had, toen onder druk van een gedoogpartner, het idee van een eigen bijdrage voor alle gezondheidszorggebruikers laten varen. Alleen mensen die gebruikmaakten van een tweedelijns GGZ voorziening zouden een deel van de kosten zelf moeten betalen. Psychiatrische aandoeningen zijn immers geen echte ziekten. Jezelf een beetje bij elkaar pakken en steun bij vrienden en buren zouden immers goed kunnen helpen. Een drempel moest opgeworpen worden tegen het te laagdrempelig toegang krijgen tot zorg bij psychische aandoeningen. Een eigen bijdrage zou hiervoor een goed middel vormen.
De protesterende massa kreeg weinig bijval. Twee groepen reageerden wel onmiddellijk. De artsenorganisaties in binnen- en buitenland, sloten zich per direct aan en tekenden protest aan. Er is immers geen grond voor een onderscheid tussen zich lichamelijk en zich psychisch uitende ziektes. Een andere, bij nader inzicht niet zo verwonderlijke steun kwam van de bewakers van de openbare orde. De politie had meteen door dat de eigen financiële bijdrage niet zozeer de doorsnee en meer vermogende burger zou treffen, maar de groep patiënten met een totaal gebrek aan ziekte-inzicht, passend bij hun probleem, die noch gemotiveerd noch vermogend zijn. Verder bleef het in Nederland oorverdovend stil. Geen enkele bijval buiten de kring van direct of professioneel betrokkenen. Er zijn blijkbaar geen intellectuelen, ondernemers, medewerkers, buurtgenoten, sportlui noch journalisten die zich druk maken om het lot van mensen met een psychische aandoening.
We gaan liever naar de longarts als iets ons benauwt
Jammer, verbijsterend, schokkend en tegelijkertijd ook wel begrijpelijk. Al jong leren wij grapjes maken over mensen waar een steekje aan los is, lachen we om het hardst als iemand een enkele reis psychiatrische instelling toegewenst wordt. Je moet dan wel heel sterk in je schoenen staan om te durven zeggen dat je zelf paniekaanvallen hebt gehad en jarenlang niet midden in de rij durfde te gaan zitten omdat je eens onwel werd in een bioscoop, dat je moeder een depressie doormaakte, dat je oom aan de drank is en rare ideeën heeft, dat je neefje zwakbegaafd is, je buurjongen extreme woedeaanvallen heeft, omdat ie autistisch is, of dat laatst de buurt opgeschrikt werd door het geschreeuw van een man waarvan niemand wist dat hij manisch depressief was.
Nee, je kan beter naar een neuroloog gaan omdat je ergens een hard hoofd in hebt, de KNO-arts als je iets niet kunt verkroppen, de longarts als iets je benauwt, je vele malen laten scannen via de maag-darm-lever arts omdat het je zwaar op de maag ligt of dun door de broek loopt. De huisarts zei nog dat het misschien psychisch zou kunnen zijn en dat de eerstelijnspsycholoog je met gesprekken goed zou kunnen helpen. Maar je bent niet gek… dus graag mij helemaal binnenstebuiten keren… om tot slot van de specialist te horen: ik heb goed nieuws: geen afwijkingen – wij hebben niets gevonden – succes.
Benoem het en maak het bespreekbaar
Wat zou het een vooruitgang zijn als de specialist zou durven zeggen: ‘Uw klachten worden veroorzaakt door een goed behandelbaar ziektebeeld, namelijk een angststoornis of een depressie. Mijn collegae psychiaters en psychologen hebben daar verstand van en kunnen u heel goed verder helpen. De psychiater is bovendien een arts net als ik. Dus bij de geringste twijfel weet hij u adequaat te verwijzen.’ Vervolgens komt u op uw werk en vertelt dat u aan een depressie lijdt. Dat wordt begripvol verwelkomt en tot uw verbazing hoort u instemmend uit alle hoeken herkenning en erkenning. Uw baas vertelt over zijn burn-out, uw naaste collega over de angststoornis van zijn partner, een medewerker bij het koffiezetapparaat over de verslaving van zijn schizofrene zoon, terwijl in een vergadering een van de deelnemers begripvol geëxcuseerd wordt omdat hij met zijn kind met gedragsproblemen naar de orthopedagoog moet om te kijken hoe zij samen uit de neerwaartse vicieuze spiraal kunnen komen.
Een utopisch beeld? Psychische aandoeningen zijn toch taboe en eng? Anders dan andere ziekten hebben zij een grote impact op de omgeving. De omstanders voelen zich machteloos, bang, raken in verwarring en willen er niets mee van doen te hebben. Psychische aandoeningen komen weliswaar enorm vaak voor, maar er ligt een taboe op het noemen en bespreekbaar maken. Wij zijn bang om er over te beginnen omdat je dan getekend, letterlijk gezegd gestigmatiseerd wordt. Wie gestigmatiseerd is, wordt vermeden, verzwegen en gemarginaliseerd. Wij kunnen hierin veranderen. Niet alleen door het opzij zetten van onze angsten en vooroordelen. Maar ook door er aan te werken! Werk hebben in onze maatschappij is onze verbinding met de sociale werkelijkheid. Onze solidariteit zou getoond kunnen worden in daadwerkelijke integratie door mensen met psychische aandoeningen in onze werkkringen herkenbaar te laten participeren. Maatschappelijke solidariteit zou zich kunnen uiten in het omvormen van sociale zekerheidsuitkeringen zoals de WAO en vooral de Wajong van uitrangeersporen tot springplanken voor maatschappelijke integratie. We hebben nog een lange weg te gaan in een complexe, snelle maatschappij die vooral geschikt lijkt voor veerkrachtige, flexibele individuen.
De moed hebben om voor je psychische aandoening uit te komen
Een somber perspectief? Helaas vaak wel, maar er is hoop. Vorig jaar vertelden een aantal Britse parlementsleden over hun psychische aandoeningen. Die getuigenissen hebben meer teweeggebracht dan duizend voorlichtingsbrochures. Zij traden hiermee in de voetsporen van Britse bekendheden die hadden verteld over hun actuele of voorbije psychiatrische ziekten. De slogan ‘No Health Without Mental Health’ heeft in het Verenigd Koninkrijk een enorme impact. Nederland was daar, zeker na 2011, nog niet aan toe… maar er gloort hoop: sporters hebben de moed gehad om voor hun psychische aandoeningen uit te komen. In Duitsland maakte de geslaagde suïcide van een zeer bekende keeper uit de Bundesliga gigantische indruk: kan zo iemand een depressie krijgen? Zeker weten, zo kan een gevierde wielrenster een zeer ernstige eetstoornis krijgen en overwinnen, en een schaatser, die door de hel van een peilloze depressie ging, twee gouden medailles in de wacht slepen. Niet iedereen is een sporter en de uitkomst van deze toppers biedt geen garantie voor anderen met psychische aandoeningen. Maar zij kunnen zich gesterkt voelen door hun voorbeeld.
En nu zijn wij getuigen van een wonder: niet de burgers, maar onze regering doet iets unieks! Ons kabinet met de bewindslieden van VWS voorop, nam het initiatief om het taboe op psychische aandoeningen en het daaraan gekoppelde stigma, actief te bestrijden met het Congres ‘Anders denken over psychische aandoeningen’. Hopelijk zal dit in de annalen bekend worden als een keerpunt – nu in Nederland, straks in Europa? Een eerste stap, maar een cultuuromslag vergt naast inzet, permanente waakzaamheid en durf.
RUTGER JAN VAN DER GAAG
Rutger Jan van der Gaag is hoogleraar psychiatrie (Kinder- & Jeugd) aan het Radboud Universitair Medisch Centrum Nijmegen en voorzitter van KNMG. Dit artikel is een bewerking van zijn lezing op het Nationaal Congres Anders denken over psychische aandoeningen, 10 september 2014.
Bron: socialevraagstukken.nl
Dit bericht is 26473 keer gelezen.